Mailwisseling Mensenwerking in Fact – John en Roland – deel 21

Mailwisseling Mensenwerk in Fact  – deel 21  John en Roland

Dag Roland, edele specialist van goedjes en stofjes die helpen bij een vreemd gemoed.

In de vorige briefwisseling had je het over “the village” als antwoord op complexe situaties waar de mens en zijn gemoed en de omgeving daarbij uit balans raken. Maar elke burger is daarbij belangrijk. Het deed mij denken aan stigma waar ik zelf deel van was. Als kind kreeg ik mee dat lichamelijk ziek oké was en tegelijkertijd dat psychisch in de war zijn gevaarlijk was voor de omgeving. Immers de mensen die in de war waren leken mij dan meer figuren uit een speelfilm. De boze heks of de gevaarlijke bandiet. Ja, ik kon me beter indenken dat iemand lichamelijk ziek was, dit was meestal zichtbaar want iemand zat in een rolstoel of lag lang in het ziekenhuis na een ongeluk of noodzakelijke operatie. Maar als mijn ouders vertelden dat een meester op de basisschool overspannen was dan kon ik me daar niet zo veel bij voorstellen. Ook de geheimzinnigheid van mijn ouders en de school werkten aan dat beeld mee. Ik verwachtte dan als ik langs het huis van die meester fietste deze al zwaaiend en met zwaard uit de tuin kwam stormen. Maar dit gebeurde nooit. Toch had ik die angst. Later begreep ik niet hoe iemand nou een burn-out kon hebben en er tegelijkertijd zo normaal uit kon zien. Daar begreep ik niets van want je moet zoiets toch aan de buitenkant kunnen zien? Bijvoorbeeld met schuim om de mond en holle lege ogen en een lichaamshouding alsof die klaar stond om anderen aan te vallen. Of in het geval van een vrouw die overspannen was dat die vrouw steeds flauw viel en alles te veel was en een slokje water nodig had en dat alles dan weer goed kwam. Meer zo vanuit een Hollywoodfilm. Er was drie huizen verder bij mijn ouderlijk huis een man die de ‘dorpsgek’ was maar die ook postzegels verkocht voor de verzamelaars. Wanneer hij bij zijn poort aan de straat orakelde over schoften en schurken die in het dorp waren schrok ik altijd. Maar wanneer mijn moeder het goed vond ging ik binnen bij die buurman om postzegels te ruilen voor mijn eigen verzameling. Mijn moeder zei dan altijd: Geef hem maar een schop en ren naar buiten als hij vervelend doet. Dit is nooit gebeurd en ik hing aan de lippen van die man die zulke mooie verhalen had over alle postzegels. Dus leerde ik dat gekte twee kanten had. Mijn familie hamerde er altijd op om geen drugs te gaan gebruiken. Ze voorspelden dan dat ik gehandicapt of dood zou gaan en dan wel een gruwelijk einde tegemoet zou zien. Later toen leeftijdsgenoten van mij aan de drugs gingen zag ik dat in eerste instantie niet of had deze situatie niet door. Maar als hun gedrag bizar en problematisch werd had ik wel door wat mijn ouders mij op het hart hadden gedrukt. Ik kwam erachter dat juist veel gewone goede mensen verslaafd raken en soms omdat anderen hen iets hadden aangedaan en dat ze zeker niet uit gewoon plezier, egoïsme of lustbejag waren gaan gebruiken. Velen waren gaan gebruiken om een pijnlijke situatie te vergeten. En om niets meer te voelen wat zo pijnlijk was en ze daar niet overheen konden komen. Toch begreep ik die verslaving niet altijd omdat sommigen ogenschijnlijk zo positief in het leven stonden en alles meehadden. Je kon geen schuim om die mond zien of vreemde ogen. Ogenschijnlijk leken ze gelukkig en sterk. Nee, ik had geen volledig beeld van psychische ziektes of verslaving totdat mijn eigen moeilijke proces begon om een plek in het leven te bemachtigen. Mijn pubertijd met de scheiding van mijn ouders en mijn homoseksualiteit waren een keerpunt want vanaf toen ging ik me slechter voelen. Het was een eenzaam proces die jaren later een psychose veroorzaakte. Had ik het kunnen voorkomen dat ik ziek werd? Ik denk het wel als ik maar iemand had gehad die mijn persoon naar hulp toe had geleid. Maar ik stond er alleen voor omdat je aan de buitenkant niet zag dat ik in de war begon te raken. Al deed ik wel dingen die achteraf gezien vreemd waren. Zo sliep ik niet meer, at slecht, had geen regelmatig werk of inkomen en ik isoleerde me voor de omgeving. Op een gegeven moment zat ik in een andere wereld waar ik niet meer uit kon komen zonder hulp. Ik werd opgenomen. Het begin van een proces waar ik veel van leerde maar wat niet altijd fijn was. De negatieve reacties van anderen die ik verwachtte en mijn eigen strengheid van “zie je wel je bent gek en afwijkend” maakten mijn jonge leventje een uitdaging. Immers wie in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen geweest spoort zeker niet. Ik was al mijn zogenaamde vrienden uit de grote stad kwijt. Had de omgeving ook zo gereageerd wanneer ik lichamelijk ziek was (geweest)? Was het dan zoals nu mijn eigen schuld en bevestigde dit anderen dat ik altijd een vreemde jongeman was geweest? Betekende het feit dat ik gek geworden was dat ik echt gek was? Iemand die niet normaal kon functioneren en afwijkend was. Twijfelden ze dan aan het feit dat ik niet normaal kon denken en dat ik voor altijd zorg nodig had. Al moet ik zeggen, de omgeving probeerde wel contact met mij te maken maar ik zat vol zelfstigma. Bij een tennistoernooi op het dorp kwam ik voor het eerst bij een weekend weg uit de kliniek allemaal bekenden tegen. Ik schudde iedereen de hand en ik was zo druk. Toch reageerden de anderen heel vriendelijk en warm. Er was zelfs een oude vriend die zei dat hij begreep waarom ik uit balans was geraakt. Dat contact voelde goed. Was het dan toch zelfstigma waar ik last van had? Hoewel bij sollicitaties ik mijn psychiatrisch verleden verzweeg en zelfs een cursus deed bij een arbeidsbureau over dit onderwerp. De cursus was voor mensen met een verleden en had als naam: “Ooit weleens een haan horen zeggen dat hij een eitje was?” Hier leerde ik mijn rechten en de regels en wetten waar ik baat van zou kunnen hebben. Ik hoefde zeker niet alles te vertellen maar niets erover zeggen bleek ook lastig voor mij. Ik ben een open persoon en met geheimen rondlopen nekt mij zou zo blijken. Ik ging dus solliciteren bij een verpleegtehuis. Ik zei niets over mijn diagnose of iets dergelijks en werd makkelijk aangenomen. Op die afdeling voelde ik mij onthand want het zwijgen over mijn achtergrond viel me zwaar en ik werd er achterdochtig van. Een jaar later zat ik bij afdeling personeelszaken van die instelling omdat ik het werk niet meer trok. Toen ik aan de vrouw vertelde hoe het werkelijk zat bij mij was het al gauw klaar en ik hoefde eigenlijk niet meer te komen. Hoewel ze probeerden nog wel of ik andere lichte werkzaamheden kon verrichtten maar ik wilde het afsluiten want het werk en het daar zijn voelde niet meer goed. Dit was een grote verlieservaring en de symptomen van mijn aandoening werden maar niet lichter. Het is vreemd en moeilijk om een psychische aandoening te hebben als je jong bent en eigenlijk zaken kan opbouwen. Zo heb ik mijn lessen voor een rijbewijs gestaakt omdat ik zo onrustig was en ik weg wilde uit een beschermde woonvorm. Ook kon ik dus geen studie afmaken vanwege allerlei muizenissen en donkere gedachten in mijn hoofd. Relaties klapten op het feit dat ik minderde met medicatie omdat het zo goed ging maar het liep keer op keer mis. Dat doet iets met je zelfvertrouwen en kijk op jezelf. Dan zwijg ik nog maar over de omgeving die het niet zou begrijpen en of wellicht dachten dat ik onverantwoordelijk bezig was of toch een beetje gek. Ik denk dat ik uit deze vicieuze cirkel ben gekomen door juist de verbinding te zoeken met de omgeving. Juist het loslaten van negatieve gedachten en het positieve van situaties in te zien. En niet alles negatief labelen want soms gebeuren er zaken die je niet in de hand hebt. Waar je niets aan kunt doen. Wel kun je het vervolg hoe je erop reageert positief veranderen. Je kunt het zo voor jezelf makkelijker maken. Ik kom in dit werk cliënten en collega’s tegen die zeker van alles meemaken. Soms heftige zaken en daardoor leer ik weer eens dat ieder persoon unieke herstelprocessen heeft. De scheidslijn tussen gekte en normaal is heel dun. Mijn oordeel over mensen en mijzelf is milder geworden. Aan de buitenkant kun je niet zien wat er van binnen speelt. Dus zou ik willen uitdragen dat bij het bestrijden van stigma de ander welkom is om zijn verhaal te vertellen zonder oordeel of vingerwijzing. Of je nu in de war raakt van een lichamelijke of een psychische uitdaging of van een verslaving dat zou niet moeten uitmaken. Maar ik begrijp als de gemeenschap een village is dat het lastig blijft om samen te leven met elkaar. We moeten met zijn allen op een kluitje rekening houden met elkaar. Eigenlijk moet er in elke wijk een punt zijn waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en dingen uit kunnen spreken met elkaar. Onbegrip wordt groter als men elkaar niet kent. Als je het verhaal over de achtergrond van iemand weet maakt het makkelijker om een verstandhouding te ontwikkelen waarbij je elkaar mag en kan helpen. Het zien en gezien worden is nog steeds een grote behoefte van alle mensen en staat in de village centraal. Het hebben van mentale problemen wordt steeds gewoner dus het gesprek er over aangaan bij je buurman of buurvrouw is heel gewoon. En als je het niet wilt delen met je buren wat ik begrijp doe het dan bij een goede vriend. Of je lieve zus. Wellicht bij een lotgenoot. Of bij je allerleukste collega op het werk. Deel het. Blijf er niet meezitten. Gooi het de wereld in!

Roland wat denk jij over stigma? Kun je de ander daarbij helpen dit om te buigen in kracht?

Lentegroet John.

—-

John, fijne man,

Het heeft even geduurd voordat ik genoeg rust en schrijfplezier in mijn hoofd had om te komen tot mijn deel van deze briefwisseling. Dank je wel voor je geduld. Subtiele reminders gaf je me zeker, maar altijd ingebed in betrokkenheid, op geen enkel moment heb je me een opgejaagd gevoel gegeven. Ongetwijfeld een mooie weerspiegeling van jouw eigen ervaringen (bijvoorbeeld in herstel) dat ruimte in het hoofd altijd door de eigenaar zelf gevonden moet worden en niet ontgonnen door een toeschouwer met goede bedoelingen.

Eind maart overleed onverwacht een collega, die ik al kende vanaf onze gezamenlijke opleiding tot psychiater. Mijn leeftijd, dezelfde levensfase. Binnen het werk hadden wij samen een warm, heerlijk eigenzinnig contact. Ik ben er ontzettend van geschrokken. Ook na een paar maanden overvalt me nog af en toe een vreemd gevoel. Een vertrouwd en jarenlang ingesleten mentaal plaatje van iemand wordt niet -van het ene op het andere moment- louter een gestolde herinnering. Zoiets kost tijd. Alsof ook de hersenen even de tijd nodig hebben om het plaatje los te koppelen van het leven zelf. De afgelopen periode zijn er momenten geweest dat zijn overlijden mij gewoon heel eventjes ontschoten was. Een vreemd fenomeen. Zijn dood heeft me vooral ook aan het denken gezet. Pluk ik de dag wel genoeg en vooral, pluk ik wel de juiste dingen? Is mijn werk niet te veeleisend? Waar zijn al die vele sociale contacten vanuit mijn jeugd, mijn studententijd eigenlijk gebleven? Waarom heb ik er niet meer aan gedaan om daarin te investeren?

Terwijl dat soort vragen in mijn voorhoofd rondcirkelden kreeg ik weer eens een belangrijk inzicht van een cliënt. Ineens viel me iets op tijdens het gesprek. De man tegenover mij stelde hardop eigenlijk soortgelijke levensvragen en ook in zijn geval lag verlies ten grondslag aan de cirkelgedachtes. Hij had dan wel geen directe collega verloren, nee, zijn verlies was nog veel persoonlijker: een verlies van vertrouwen in zijn eigen psyche. Zijn onzekerheid en vragen kwam voort uit een aantal psychoses die hem, ondanks een goed herstel, deden wankelen over keuzes in zijn bestaan en hoe zijn leven er nu uitziet. Zo vonden wij elkaar in verlies, in een mooi gesprek en voelde ik een nieuw soort verbondenheid met hem. Hij liet mij voelen, wat jij ook al vaker hebt geschreven: dat een kras op de ziel een gevoel van verlies en rouw met zich meedraagt, een last die plots kan komen opzetten en je bij de keel grijpt. Uit dat mooie gesprek destilleer ik ook een stigma doorbrekend gegeven. Immers iedereen kent in het leven verlies, diepe dalen, moeilijke tijden. Daar zou veel meer aandacht voor moeten zijn. Want als niemand vrijgesteld is van psychische tegenwind, zou er toch een gelijkstemmend gevoel moeten ontstaan tussen mensen in plaats van veroordeling, vooroordelen of uitsluiting.

In jouw bijdrage gebruik je een aantal keer het woord ‘gek’, om een punt te maken en om de lezer aan het denken te zetten. Ik wil even bij ons taalgebruik stil staan. Zelf ben ik me de laatste tijd steeds meer bewust van de door mij gebezigde taal in deze woke tijden. Ik bedoel het hoogst zelden kwaadaardig, maar in mij schuilt een onruststoker die na een drukke dienstnacht met weinig slaap, opgezweepte drukte en een tikje opgeblazen stemming wel eens iets te prikkelend uit de hoek kan komen. Het wordt door mijn omgeving beschouwd als iets dat nou eenmaal bij me past. Ik ben blij dat ik collega’s heb die mij goed kennen, die door die drukte heen willen kijken en me waarderen om wie ik ben. Ik merk dat zij met jou op dezelfde manier omgaan, op die dagen dat jij net wat meer spanning of spreekdrang met je meedraagt. Die onbevooroordeelde blik op de ander, het simpelweg mogen zijn wie je bent, dat is het echte kloppende zorghart van de lieve mensen op onze werkplek. Daar waar jij en ik ons iedere dag weer welkom voelen, als graag geziene gasten, zelfs als wij tweeën weer eens een volstrekt ongeorganiseerde, ondoordachte, non declarabele maar mensvriendelijke truc uit onze bodemloze hoed van ideeën toveren.

Om nog even woke te blijven, een collega psychiater van mij deelde laatst een scherpe observatie. Toen wij jong waren, was echte diversiteit nogal eens extra lastig. Op de middelbare school was het toch in elk geval wel zaak om ‘ergens’ bij te horen, een groepje, waarbinnen het individu soms wat achterbleef. Tussen jongens was er veel alfa-achtige stoerdoenerij, elkaar pesterig verbale vliegen afvangen, dat soort dingen staan me scherp bij. Volgens mij is de huidige generatie Z echt veel inclusiever. Ze zijn milder naar elkaar toe, er is ruimte voor eigenheid, dat wordt zelfs gewaardeerd en is er veel meer speelveld om je identiteit te ontwikkelen zonder gehinderd te worden door een mammoet van groepsdruk. Dat is een van de dingen die mij erg enthousiast maakt over deze generatie, die volgens mij destigmatiseren in het DNA heeft. Hoe mooi is dat?

Wel zou ik hen er -als generatie X plaaggeest- nog wel fijntjes op willen wijzen dat die aanhoudende fixatie voor de perfecte Insta-of-weet-ik-wat foto, natuurlijk van precies dezelfde soort kinderachtige flauwekul is als al dat ‘groepjes vormen’ op mijn oude schoolplein. Iedere generatie heeft zo zijn eigen streken John, maar de jonge mensen van deze tijd laten mij glimlachen van hoop en warmte.

Uiteindelijk is de gemeenschap, van schoolplein tot buurthuis, waar de sleutel ligt tot meer inclusiviteit en minder stigma. We schreven er de vorige keer ook al over. Je mensenhart laten spreken. En dan het liefst zonder al die instituties. Dat al die partners binnen het sociale domein soms zo moeizaam tot een amalgaam te smeden zijn, lijkt me vooral te komen door cultuurverschillen tussen die organisaties en niet te vergeten de kokervisie van een eigen ‘missie’ of opdracht. Dat werkt eerder stigma in de hand. Zou het niet mooi zijn als iedere inwoners van dit bevoorrechte land de gedachte kan omarmen dat we elkaar in de kwaliteit van leven (dus gezondheid) een klein beetje helpen?

Zo moeilijk is dat ook niet, als je bereid bent om -zelfs in flink verdunde vorm- uit te dragen wat heel veel ouders als vanzelf al doen. De afgelopen weken hadden wij thuis wat eindexamenkandidaten rondlopen. Die stuurde ik dan, rondom de start van een examen of tentamen, een klassiek berichtje met de tekst ‘Remember. I always have your back’.

Dat vind ik zo’n goede uitspraak. Niet iets overnemen, geloven in iemands eigen kracht, maar present zijn als het echt even niet meer lukt. Eigenlijk wat wij iedere dag op het werk proberen uit te stralen: je moet het zelf doen, maar gaat het echt even niet meer, zij verzekerd (ook als je niet bent verzekerd) wij zullen je niet laten vallen.

grote groet ! Roland